Posts tonen met het label materiaal. Alle posts tonen
Posts tonen met het label materiaal. Alle posts tonen

Neuten onderaan het schrijnwerk tegen opstijgend vocht

Meer tekeningen
Neuten zijn veelal natuurstenen blokjes, die onder de stijlen van houten constructiewerken worden aangebracht, indien deze op stenen vloeren moeten worden geplaatst. Ook bij kozijnen, die aansluiten op een stenen vloer, moet dit het geval zijn. De neut krijgt meestal de vorm zoals van de stijl die erboven op komt.

De stenen neut beschermt het kopse ondereind van de houten stijl tegen het optrekken van vocht. De neut steekt rondom meestal 1 à 2 mm uit, behalve in de deursponning.

Aan de bovenzijde van de neut brengt men dook-gaten aan, waarin de doken worden in vast-gegoten. De kozijnstijlen worden dan met de kopse onderkant vast geslagen aan de neuten in de voorgeboorde gaten van de neuten.

Tussen de natuurstenen neut en het kopse ondervlak van de houten kozijnstijlen brengt men een stukje stellood of rubber aan.


Opmerkingen tijdens de montage
Bij buitendeurkozijnen ligt zowel het onder- als het bovenvlak van de neut op lagenmaat (stopt aan een horizontale voeg) van het metselwerk. Bij binnendeurkozijnen in tweezijdig gepleisterde muren is dit niet noodzakelijk. Hier wordt de bovenkant iets boven de aansluitende plint gehouden. De onderzijde van de neut kan bij aansluiting op metselwerk met de onderkant van de dorpel gelijk gehouden worden. Het is echter beter om deze onderkant ongeveer 3 cm boven de onderkant van de dorpel te monteren. Bij betonnen vloeren is dit zelfs noodzakelijk.

Het is aangeraden om neuten met grote afmetingen te verankeren in het metselwerk aan de muurzijde.

De deursponning in de neut kan op de hoogte van de bovenkant van de dorpel stoppen.

Bij het machinaal zagen van de deursponning is het echter aangeraden om de sponning tot aan het ondervlak van de neut door te zetten. In dit geval moet een oortje, dat in de sponning past, aangebracht te worden aan de uiteinden van de dorpel.

In Indonesië brengt ment onder de houten kozijnstijlen altijd betonnen neutjes aan, die door middel van een ronde dook (stukje betonstaal) aan de stijlen worden bevestigd. Het storten van deze betonnen neuten gebeurt ter plaatse tijdens het aanmetselen van het kozijn.


Materialen
Neuten kunnen uit veel verschillende materialen bestaan, zo hebben we niet poreuze natuurstenen, kunststoffen zoals terrazzo en sierbeton.

Houten neuten komen voor onder de belegstukken bij schuifraamkozijnen. Zij dienen om het mogelijk te maken dat, bij het verwijderen van de belegstukken, het wisselpennetje aan het boveneinde van het belegstuk vrijgemaakt kan worden door het belegstuk enigszins te laten zakken bij het naar voren halen. De hoogte van de houten neutjes, waarbij de houtdraad verticaal loopt, moet ten minste een halve centimeter langer zijn dan de lengte van het wisselpennetje. Het wisselpennetje wordt doorgaans 2 cm lang genomen, waardoor een minimum neuthoogte van 2,5 cm noodzakelijk is.


Neutstuk
Een neutstuk is een blokje hout, dat als ondersteuning dient onder een houten aftimmering. De vorm is hoofdzakelijk gelijk aan die van de erboven aangebrachte betimmering maar steekt altijd 1 à 2 mm uit. Bij houten vloeren spijkert men deze neutstukjes direct tegen de kozijnstijlen of tegen de in het muurwerk aangebrachte houten klossen.

Bij natuurstenen neuten kunnen eveneens houten neutstukjes worden aangebracht als er aan één zijde een houten vloer aanwezig is. Deze natuurstenen neuten worden dan op de betimmering bevestigd met een doorlopende zwaluwstaart. De hoogte van de neutstukjes is iets meer dan de hoogte van de aanlopende houten plinten.

Basaltverband, honingraatstructuur

Dit is een verband dat vaak gebruikt wordt voor terrassen en bestrating. Als materiaal worden meestal betonklinkers gebruikt. Deze hebben 6 gelijke zijden. Als de 6 hoekige stenen naast elkaar gelegd worden dan verkrijg je een honingraatstructuur, het basaltverband genoemd.

Afwerking
Stoepranden worden bij voorkeur opgestopt met rechthoekige stenen die aan de kant van de honinggraad structuur in een punt eindigen en aan de andere kant recht af zijn.

Bouwmaterialen als dakbedekking (materiaalsoorten en type daken)

dakkapel met dakleien
Het dak dient om uw huis of eender welk gebouw af te schermen van weersomstandigheden zoals regen, wind, sneeuw en warmte. Je hebt verschillende manieren om een dak op te bouwen en af te werken. Zo heb je ook verschillende soorten bouwmaterialen om het dak dicht te maken en uw woning af te schermen van tal van externe factoren.

Als dakbedekking heb je:

Voor hellende daken:
Dakpannen dak
Dakleien
Strooien dak
Golfplaten dak
Sandwichpanelen dak
Metaalplaten als dakbedekking
Houten dak

Voor platte daken (meestal afgedicht met bitumen tegen waterinsijpeling):
Gewelven
Steeldeck (metalen profielplaten)
Houten dak

Bakeliet (kunststofmateriaal)

Oude zwarte schakelaar uit bakeliet
Oude schakelaar uit bakeliet
Bakeliet is de naam die gegeven wordt aan alle kunststoffen die vervaardigd zijn uit phenol (ook wel karbol), formaldehyde en enkele vul- en hulpstoffen. De naam bakeliet is afkomstig van dr. Baekeland uit Gent. In 1908 vond hij een methode uit om het hars en de producten daaruit onder druk te vervaardigen.

Het hars die uit de phenol en formaldehyde wordt gewonnen is het voornaamste bestanddeel van bakeliet. De kleur van bakeliet is pikzwart.

Veel voorkomende hulpstoffen zoals: asbestvezels, gemalen mica, houtmeel, katoenvezels en weefselvlokken zorgen voor een minder broos eindproduct.

De meeste bakelietsoorten bevatten zo'n 30 tot 50 % hars en 50 tot 70 % hulp- en vulstoffen.

Toepassingen
Bakeliet producten worden veelvuldig gebruikt bij hang- en sluitwerk. Elektrotechnische toestellen die er pikzwart uitzien, zoals oude zwarte schakelaars, vindt je vaak nog terug in het huis van grootmoeder en grootvader. Laten we zeggen dat het een product is van rond de jaren 50 uit de 20ste eeuw.

Beton

Autoklaas, breuk bij tegels en stenen

Een autoklaas is een breuk in een gesteente die spontaan is ontstaan door spanningen afkomstig van bijvoorbeeld afkoeling en ijsvorming.

In stenen tegels kan men kleine haarscheurtjes tot grote barsten terug vinden door toediening van spanning. Spanning ontstaat meestal door een externe kracht die werkt op het materiaal. Indien er te veel kracht wordt uitgeoefend op bijvoorbeeld een stenen tegel, denk maar aan een vrachtwagen die op dunne tegels rijd, dan kunnen de stenen tegels bezwijken door een te grote kracht die enorme (mechanische) spanningen doet ontstaan.

Gevolgen
Stenen die onder druk staan kunnen haarscheurtjes vertonen en in extreme vormen uit elkaar splijten. Het best is om de stenen of tegels die te grote scheurtjes vertonen aan de kant te houden om er kleinere stukken uit te halen. Het zou toch jammer zijn dat er een tegel met een kleine scheur, te midden uw vloer na enkele jaren toch nog gaat splijten.

Smeedijzer

Het smeedbare ijzer wordt uit het ruwijzer verkregen, indien men aan het ruwijzer een gedeelte van de koolstof onttrekt, het ijzer wordt hierdoor zachter en smeedbaar. Naarmate aan het ruwijzer meer of minder koolstof onttrokken wordt, verdeelt men het smeedbare ijzer in:
a. Smeedijzer
b. Staal

Op deze pagina zullen we het enkel hebben over smeedijzer.

Het smeedijzer heeft een lager koolstofgehalte dan het staal, het is eveneens minder hard. Men noemt een smeedbaar ijzer 'staal', indien het zich merkbaar laat harden.

Naar da wijze waarop het smeedijzer uit het ruwijzer verkregen wordt, onderscheidt men 2 soorten smeedijzer:
- 1. welijzer
- 2. vloeiijzer

Welijzer
Voor het verkrijgen van het welijzer uit het ruwijzer bestaan 2 methoden. Volgens de eerste en oudste methode, het frisschen, wordt het ruwijzer, nadat het met houtskool en hamerslag vermengd is, op een open haard gesmolten. Bij deze methode verkrijgt men het zeer door slakken verontreinigde welijzer in kneedbare toestand. Door het ijzer te hameren en walsen wordt het zoveel mogelijk van deze slakken gezuiverd.
De tweede, tegenwoordig de meest gebruikte methode, is de Puddel-methode.
Bij deze methode wordt het ruwijzer in een vlamoven gesmolten en, terwijl er voortdurend lucht over de gesmolten massa geblazen wordt, wordt dezemet ijzeren staven omgeroerd. Hierdoor oxideert een gedeelte van de koolstof en het ijzer. Er ontstaat ijzeroxyduloxid, dat door het omroeren met de weke ijzermassa vermengd wordt en door het in aanraking komen met de koolstof verandert in kooloxid. Het in het ijzer aanwezige silicium en phosphorus oxideert eveneens. Door hameren en walsen wordt de in de vlamoven bereide massa, de loepe genaamd, tot staven en platen uitgesmeed. Door deze bewerking wordt het ijzer van de daarin nog aanwezige slakken zoveel mogelijk gereinigd.

Vloeiijzer
Het vloeiijzer wordt niet zoals het welijzer in kneedbare maar in vloeibare toestand verkregen.
Voor de bereiding van vloeiijzer zijn zeer hoge temperaturen nodig. In het jaar 1855, slaagde de Engelsman Bessmer er voor het eerst in om vloeiijzer in grote hoeveelheden te verkrijgen. Volgens zijn methode, de Bessemer-methode genaamd, wordt het meestal reeds gesmolten ruwijzer gebracht in grote peervormige smeltkroezen (converter), deze is vanbinnen met vuurvaste klei bekleed. Door de gloeiende massa wordt een sterke luchtstroom geblazen, de koolstof en het in het ijzer aanwezige mangaan en silicium verbranden, hierdoor ontstaat een zo hoge temperatuur, dat de massa in de smeltkroes vloeibaar wordt.
Op deze wijze verkregen smeedijzer wordt daarom steeds vloeiijzer genoemd.
De vloeibare massa, welke vrij van slakken is, wordt uit de smeltkroezen in vormen gegoten. Hierdoor verkrijgt men blokken vloeiijzer, waaruit middel van walsen in gloeiende toestand, de verschillende soorten staaf-, plaat- en profielijzer verkregen worden.

De Bessemer methode wordt ook wel de zure methode genoemd, omdat de smeltkroezen van binnen met vuurvaste klei (kiezelzure kleiaarde) bekleed zijn. Uit ruwijzer, dat een hoog gehalte van phosphorus bezit, kan volgens deze methode geen bruikbaar vloeiijzer verkregen worden, daar de phosphorus in het ijzer blijft zitten. Het smeedbare ijzer wordt door een groot gehalte aan phosphorus broos, het kan, zoals men dat noemt, koud gebroken worden, het is dan in de techniek onbruikbaar.
Vele Duitse ijzerertsen bevatten tamelijk veel phosphorus.

In het jaar 1879 lukte het ene Thomas om een methode te vinden, waardoor uit het phosphorus houdende ruwijzer een bruikbaar vloeiijzer te verkrijgen. Volgens deze methode vermengt men het ruwijzer met gebrande kalk en bekleedt men de smeltkroezen (converter) met gebrande dolomiet in plaats van met vuurvaste klei, zoals bij de Bessemer methode. Dolomiet is een steensoort, die in hoofdzaak bestaat uit koolzure kalk en koolzure magnesia, dit wordt op verschillende plaatsen in Duitsland gevonden en wordt ook in de gewone bouwkunde gebruikt Door de grote hitte in de smeltkroes, welke evenals de Bessemer methode verkregen wordt, door het doorblazen van lucht, verbrandt de phosphorus en verkrijgt men calcium- en magnesiumphospaat. Deze phosphaten, welke in de vloeibare massa als slakken aanwezig zijn, scheiden zich van deze af, zij worden de Thomasslakken genoemd. Worden deze slakken gemalen, dan verkrijgt men het zogenaamde Thomas-phospaatslakkenmeel, een veel gebruikte kunstmest.
De Thomas methode wordt ook wel de basische methode genoemd, omdat de smeltkroezen van binnen bekleed zijn met dolomiet.

De derde methode, waardoor vloeiijzer verkregen wordt, is de Siemens-Martin methode. Het door deze methode verkregen vloeiijzer noemt men het Siemens-Martainvloeiijzer. Met deze methode verkrijgt men zeer goed vloeiijzer.
Volgens deze methode wordt een mengsel van ruwijzer, smeedijzer en ijzererts op de haard van een met Siemens-regeneratief gasvuur voorziene vlamoven samengesmolten. Door de verbranding van de generatorgassen verkrijgt men de vereiste hoge temperatuur waarin het ijzer vloeibaar wordt.
Bij de methode van Martin onderscheidt men de "zure" en de "basische" methode, naar gelang de oven met kiezelzure kleiaarde of met gebrande dolomiet bekleed is, bij de basische methode wordt terug gebrande kalk aan het ijzer toegevoegd.

Eigenschappen van het smeedijzer
Omdat het smeedijzer armer aan koolstof is, is het veel weker dan het gietijzer. Het smeedijzer, zowel het wel- als het vloeiijzer, gaat bij het verwarmen langzamerhand over in een kneedbare toestand, waarin het zich door hameren en walsen gemakkelijk laat bewerken en vormen, men zegt dat het ijzer smeedbaar is, daarom noemt men zowel het wel- als het vloeiijzer dikwijlssmeedijzer. Hoe rijker het ijzer aan koolstof is, des te minder laat het zich smeden, gietijzer is in 't geheel niet meer smeedbaar.
Het smeedijzer, meer in het bijzonder het welijzer, heeft de eigenschap, dat het geweld of geslacht kan worden. Worden twee stukken welijzer witgloeiend gemaakt en op elkaar gelegd, dan kunnen ze door hamerslagen tot een geheel verenigd worden, dat is geweld worden. Daar de oppervlakten der groeiende stukken spoedig door de lucht aangetast worden (oxideren), bestrooid men de welplaatsen met een zogenaamd laspoeder. Hierdoor wordt een dun laagje van slakken gevormd, dat het ijzer tegen oxidatie beschermt. Dit laagje wordt door het hameren weggeperst.
Als laspoeder gebruikt men: zand, borax, alkalin, zwaarspaath enz.
Twee aaneengewelde stukken welijzer moeten op de welplaats even sterk zijn als op de andere plaatsen. De welbaarheid verminderd, naarmate het koolstofgehalte van het ijzer toeneemt, gietijzer laat zich in 't geheel niet wellen.
De smelttemperatuur van het smeedijzer is 1400 en hoger. Dit is dus hoger dan de smelttemperatuur van het gietijzer.
Bij het verwarmen krijgt het smeedijzer verschillende kleuren, bij +/- 1300 witgloeiend, bij 1400 of hoger begint het te smelten.
De uitzettingscoëfficiënt van smeedijzer is niets groter dan die van gietijzer, zij bedraagt voor een graad 0,00001235.
Het smeedijzer is minder bestand tegen het roesten en de inwerking van zuren dan het gietijzer en wel minder, naarmate het koolstofgehalte lager wordt.

Meer over Ijzerconstructies en sterkteleer

Elasticiteitsmodulus van materialeren

Beton: (30 x 10³ MPa) = 3000 kN/cm²
Staal: (210 x 10³ MPa) = 21000 kN/cm²
Hout: (8 à 18 x 10³ MPa) = 800 à 1800 kN/cm²
Glas: (70 x 10³ MPa) = 7000 kN/cm²
Cementsteen: (100 x 10³ MPa) = 10000 kN/cm²
Copyright: byWM